Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Het Hooglied

Hoofdstukken

1 2 3 4 5 6 7 8

Inhoud

  • HET SULAMMITISCHE MEISJE IN HET KAMP VAN KONING SALOMO (1:1–3:5)

    • 1

      • Mooiste lied (1)

      • Meisje (2-7)

      • Dochters van Jeruzalem (8)

      • Koning (9-11)

        • ‘We zullen gouden sieraden voor je maken’ (11)

      • Meisje (12-14)

        • ‘Mijn lief is als een geurig zakje mirre’ (13)

      • Herder (15)

        • ‘Wat ben je mooi, mijn liefste’

      • Meisje (16, 17)

        • ‘Jij bent mooi, mijn lief’ (16)

    • 2

      • Meisje (1)

        • ‘Een saffraan ben ik slechts’

      • Herder (2)

        • ‘Mijn liefste is als een lelie’

      • Meisje (3-14)

        • ‘Roep geen liefde wakker voordat ze dat wil’ (7)

        • Herder geciteerd (10b-14)

          • ‘Kom met me mee, mijn schoonheid’ (10b, 13)

      • Broers van het meisje (15)

        • ‘Vang de vossen voor ons’

      • Meisje (16, 17)

        • ‘Mijn lief is van mij en ik ben van hem’ (16)

    • 3

      • Meisje (1-5)

        • ‘In de nacht zocht ik naar mijn lief’ (1)

  • HET SULAMMITISCHE MEISJE IN JERUZALEM (3:6–8:4)

    • 3

      • Dochters van Sion (6-11)

        • Beschrijving Salomo’s gevolg

    • 4

      • Herder (1-5)

        • ‘Wat ben je mooi, mijn liefste!’ (1)

      • Meisje (6)

      • Herder (7-16a)

        • ‘Je hebt mijn hart veroverd, mijn bruid’ (9)

      • Meisje (16b)

    • 5

      • Herder (1a)

      • Vrouwen van Jeruzalem (1b)

        • ‘Word dronken van liefdesuitingen!’

      • Meisje (2-8)

        • Vertelt haar droom

      • Dochters van Jeruzalem (9)

        • ‘Wat maakt jouw geliefde beter dan alle anderen?’

      • Meisje (10-16)

        • ‘Onder tienduizenden valt hij op’ (10)

    • 6

      • Dochters van Jeruzalem (1)

      • Meisje (2, 3)

        • ‘Ik ben van mijn lief, en mijn lief is van mij’ (3)

      • Koning (4-10)

        • ‘Je bent zo mooi als Tirza’ (4)

        • Vrouwen geciteerd (10)

      • Meisje (11, 12)

      • Koning (en anderen) (13a)

      • Meisje (13b)

      • Koning (en anderen) (13c)

    • 7

      • Koning (1-9a)

        • ‘Wat ben je lieflijk, lief meisje’ (6)

      • Meisje (9b-13)

        • ‘Ik ben van mijn lief, en hij verlangt naar mij’ (10)

    • 8

      • Meisje (1-4)

        • ‘Was je maar als een broer van me’ (1)

  • HET SULAMMITISCHE MEISJE KOMT TERUG, HAAR TROUW BEWEZEN (8:5-14)

    • 8

      • Broers van het meisje (5a)

        • ‘Wie komt daar uit de woestijn, leunend op haar geliefde?’

      • Meisje (5b-7)

        • ‘De liefde is zo sterk als de dood’ (6)

      • Broers van het meisje (8, 9)

        • ‘Als ze een muur is, (...) maar als ze een deur is (...)’ (9)

      • Meisje (10-12)

        • ‘Ik ben een muur’ (10)

      • Herder (13)

        • ‘Laat mij je stem horen’

      • Meisje (14)

        • ‘Wees zo snel als een gazelle’