Het Woord van God in het middeleeuwse Spanje
„Wanneer ik op weg ben naar Spanje, hoop ik u bovenal op de reis daarheen te zien en een eindweegs door u vergezeld te worden.” — Romeinen 15:24.
DE APOSTEL Paulus schreef die woorden rond het jaar 56 aan de christenen in Rome. Of hij die reis naar Spanje ook echt heeft gemaakt, zegt de Bijbel niet. Het goede nieuws uit Gods Woord, de Bijbel, heeft Spanje in elk geval tegen de tweede eeuw bereikt, via Paulus of via andere christelijke zendelingen.
Al gauw ontstonden er in Spanje bloeiende christelijke gemeenschappen. Daardoor had het Spaanse volk behoefte aan een Latijnse vertaling van de Bijbel. Tegen de tweede eeuw stond Spanje namelijk al een hele tijd onder Romeins bestuur, en Latijn was in het enorme Romeinse Rijk de omgangstaal geworden.
LATIJNSE BIJBELS VOORZIEN IN DE BEHOEFTE
De eerste Spaanse christenen maakten verschillende Latijnse vertalingen, die samen bekendstaan als de Vetus Latina Hispana. Die Latijnse Bijbels circuleerden al vele jaren in Spanje voordat Hiëronymus vroeg in de vijfde eeuw zijn bekende Latijnse Vulgaat voltooide.
De vertaling van Hiëronymus, die hij in Bethlehem (Palestina) voltooide, bereikte Spanje in snel tempo. Toen Lucinius, een rijke Bijbelstudent, namelijk te weten kwam dat Hiëronymus een Latijnse vertaling aan het maken was, wilde hij zo snel mogelijk een kopie van die nieuwe vertaling hebben. Hij stuurde zes kopiisten naar Bethlehem om de tekst over te schrijven en die mee terug naar Spanje te nemen. In de daaropvolgende eeuwen verdrong de Vulgaat geleidelijk de Vetus Latina Hispana. Dankzij die Latijnse vertalingen kon het Spaanse volk de Bijbel lezen en de boodschap erin begrijpen. Maar toen het Romeinse Rijk ophield te bestaan, ontstonden er door de opkomst van andere talen nieuwe behoeften.
DE BIJBEL OP LEISTEEN
In de vijfde eeuw vielen de Visigoten en andere Germaanse stammen Spanje binnen, waardoor een nieuwe taal, het Gotisch, het schiereiland bereikte. Die stammen hingen het arianisme aan, een christelijk geloof dat de Drie-eenheidsleer afwees. Ze brachten ook hun eigen vertaling van de Bijbel mee: Wulfila’s Gotische Bijbel. Die Bijbel werd in Spanje gelezen tot het eind van de zesde eeuw, toen Reccared, de Visigotische koning, katholiek werd en het arianisme verwierp. Hij liet alle ariaanse boeken, waaronder Wulfila’s Bijbel, verzamelen en vernietigen. Het gevolg was dat alle Gotische teksten uit Spanje verdwenen.
Toch bleef het Woord van God zich in die periode in Spanje verspreiden. Naast het Gotisch werd er in een groot deel van het land ook nog steeds een Latijns dialect gesproken, waaruit later de Romaanse talen * voortkwamen die op het Iberisch Schiereiland gesproken worden. De oudste documenten in dat Latijnse dialect zijn geschreven op stukken of platen leisteen en staan bekend als de Visigotische leien. Ze dateren uit de zesde en zevende eeuw, en sommige bevatten gedeelten van de Psalmen en de evangeliën. Op één lei staat de hele zestiende Psalm.
Dat er Bijbelgedeelten op eenvoudige leien geschreven staan, laat zien dat het gewone volk in die tijd het Woord van God las en overschreef. Blijkbaar gebruikten leraren die Bijbelgedeelten als oefening om kinderen te leren lezen en schrijven. De leien waren goedkoop schrijfmateriaal, in tegenstelling tot het dure perkament dat in de middeleeuwse kloosters werd gebruikt om geïllustreerde bijbels te maken.
Eén kostbare geïllustreerde bijbel is ondergebracht in de kerk van San Isidoro in León (Spanje). Die bijbel dateert uit het jaar 960, heeft 516 bladen van 47 bij 34 cm en weegt zo’n 18 kilo. Een ander bijzonder exemplaar is de Bijbel van Ripoll, die dateert uit omstreeks 1020 en nu in de Vaticaanse Bibliotheek te vinden is. Dit is een van de prachtigst geïllustreerde bijbels uit de middeleeuwen. Een monnik kon wel een hele dag bezig zijn met het maken van één beginletter en een hele week met een titelpagina. Hoewel die bijbels heel kostbaar zijn, hebben ze er niet echt toe bijgedragen dat de boodschap van Gods Woord onder het volk werd verspreid.
DE BIJBEL IN HET ARABISCH
In de achtste eeuw begon een andere taal vaste voet te krijgen in Spanje als gevolg van de islamitische invasie van het schiereiland. In de gebieden die door de moslims werden gekoloniseerd, won het Arabisch terrein op het Latijn en ontstond er behoefte aan een Bijbel in die nieuwe taal.
Van de vijfde tot de achtste eeuw kon de Spaanse bevolking Gods Woord lezen dankzij vertalingen in het Latijn en Arabisch
Ongetwijfeld circuleerden er in het middeleeuwse Spanje veel Arabische vertalingen van de Bijbel, vooral van de evangeliën. Blijkbaar vertaalde Juan, een bisschop in Sevilla, in de achtste eeuw de hele Bijbel naar het Arabisch. Jammer genoeg zijn de meeste van die Arabische vertalingen verloren gegaan. Eén Arabische vertaling van de evangeliën
uit de tiende eeuw is bewaard gebleven en ligt in de kathedraal van León.SPAANSE VERTALINGEN
In de late middeleeuwen begon het Castiliaans of Spaans op het Iberisch Schiereiland vorm te krijgen. Die nieuwe taal zou een belangrijk middel worden om het Woord van God te verspreiden. * De vroegste vertaling van Bijbelgedeelten in het Spaans verscheen begin dertiende eeuw in La Fazienda de Ultra Mar. Daarin staan een verslag van een reis naar Israël, gedeelten uit de Pentateuch en uit andere boeken van de Hebreeuwse Geschriften, en ook de evangeliën en de brieven van de Griekse Geschriften.
De kerkautoriteiten waren niet blij met die vertaling. In 1234 bepaalde het Concilie van Tarragona dat alle vertalingen van de Bijbel in een volkstaal aan plaatselijke geestelijken moesten worden overhandigd om verbrand te worden. Gelukkig maakte dit besluit geen eind aan het verder vertalen van de Bijbel. Koning Alfons X (1252-1284), die wordt gezien als de grondlegger van het Spaanse proza, wilde dat de Bijbel in de nieuwe taal vertaald zou worden en gaf daar zijn steun aan. Enkele Spaanse vertalingen uit die tijd zijn de zogenaamde prealfonsinische Bijbel en de alfonsinische Bijbel, die kort daarna verscheen en de meest volledige Spaanse vertaling uit die periode was.
Beide werken droegen bij aan het vestigen en verrijken van het Spaans, dat nog in de kinderschoenen stond. De Bijbelgeleerde Thomas Montgomery zegt over de prealfonsinische Bijbel: „De vertaler van deze Bijbel heeft bewonderenswaardig werk geleverd qua nauwkeurigheid en elegante taal. (...) De taal is eenvoudig en duidelijk, wat ook nodig was voor een Bijbel die vertaald werd voor mensen die niet geschoold waren in het Latijn.”
Maar die vroege Spaanse Bijbels werden vertaald vanuit de Latijnse Vulgaat en niet vanuit de oorspronkelijke talen. Vanaf de veertiende eeuw maakten Joodse geleerden verschillende Spaanse vertalingen van de Hebreeuwse Geschriften rechtstreeks vanuit het Hebreeuws. Spanje had in die tijd de grootste Joodse gemeenschap van Europa, en Joodse vertalers hadden toegang tot nauwkeurige Hebreeuwse manuscripten. *
Eén bijzonder voorbeeld was de Alva-Bijbel, die in de vijftiende eeuw werd voltooid. Een prominente Spaanse edelman, Luis de Guzmán, gaf rabbi Moisés Arragel de opdracht de Bijbel te vertalen naar het castizo (pure) Spaans. Hij gaf twee redenen daarvoor. Als eerste reden noemde hij: „De huidige Bijbels in de Romaanse taal zijn heel onnauwkeurig.” En de tweede was: „Mensen zoals wij hebben veel behoefte aan de kanttekeningen om de moeilijke gedeelten te begrijpen.” Uit zijn verzoek blijkt dat mensen uit zijn tijd graag de Bijbel lazen en wilden begrijpen. Ook valt eruit af te leiden dat de Bijbel in de plaatselijke taal al wijdverbreid was in Spanje.
Dankzij de middeleeuwse vertalers en kopiisten hadden geschoolde mensen in Spanje makkelijk toegang tot de Bijbel in hun eigen taal. De historicus Juan Orts González merkte dan ook op: „De bevolking van Spanje kende de Bijbel veel beter dan de bevolking van Duitsland of Engeland vóór de tijd van Luther.”
„De bevolking van Spanje kende de Bijbel veel beter dan de bevolking van Duitsland of Engeland vóór de tijd van Luther.” — Historicus Juan Orts González
Maar aan het eind van de vijftiende eeuw werd het vertalen en het bezitten van de Bijbel in een plaatselijke taal door de Spaanse inquisitie verboden. Pas drie eeuwen later werd het verbod opgeheven. In die moeilijke periode maakten moedige vertalers in het buitenland nieuwe Spaanse vertalingen en smokkelden die Spanje binnen. *
Deze geschiedenis van de Bijbel in het middeleeuwse Spanje laat zien dat tegenstanders op allerlei manieren hebben geprobeerd het Woord van God te onderdrukken. Maar ze konden de almachtige God niet het zwijgen opleggen (Psalm 83:1; 94:20).
Dankzij het onvermoeibare werk van veel Bijbelgeleerden kon de Bijbel vaste voet krijgen in het middeleeuwse Spanje. Die pioniers, die de Bijbel in het Latijn, Gotisch, Arabisch en Spaans hebben vertaald, zijn een voorbeeld voor vertalers in deze tijd. Miljoenen Spaanssprekende mensen kunnen nu Gods Woord lezen in de taal die hun hart raakt.
^ ¶10 Hiertoe behoren het Castiliaans, Catalaans, Galicisch en Portugees.
^ ¶17 Tegenwoordig is Spaans de eerste taal van zo’n 540 miljoen mensen.
^ ¶20 Zie het artikel „De naam van God en Alfonso de Zamora’s bijdrage aan een zuivere grondtekst” in de uitgave van 1 december 2011 van dit tijdschrift.
^ ¶23 Zie het artikel „De strijd van Casiodoro de Reina voor een Spaanse bijbel” in de uitgave van 1 juni 1996 van dit tijdschrift.